Agressie-interventies voor de LVB-populatie

Vergelijkend onderzoek gaande

door Mieke Ketelaars
6 minuten leestijd

Bij Transfore wordt er momenteel onderzoek gedaan naar twee justitieel erkende agressie-interventies voor mensen met een LVB. Gz-psycholoog Ragna Plomp: “Het is natuurlijk mooi dat ze beide erkend zijn, maar dat vraagt ook om onderbouwde keuzes. Dat willen we onderzoeken.” De VGCt vroeg haar en senior onderzoeker Yvonne Bouman naar de stand van zaken.

Is er binnen het forensische kader vaak sprake van LVB-problematiek?

Ragna: “Dat is moeilijk in te schatten. Er zijn wel degelijk cijfers, maar er wordt te weinig getest, dus eigenlijk weten we dat niet goed. Daarbij komt dat we zelf een wat vertekend beeld hebben, omdat we bij ons in Deventer een goed aanbod hebben voor LVB-ers. Regionaal wordt er daarom vaak naar ons doorverwezen.” Vanuit onderzoek weten we dat het percentage LVB-ers in detentie, tbs en reclassering varieert van 10 tot 45 procent (Kaal, 2016). Maar dat zijn geen zorgcijfers. Yvonne: “Die cijfers alleen zeggen ook niet alles. We hebben ook geregeld te maken met disharmonische profielen. Met name wanneer de verbale vaardigheden sterker zijn, bestaat het risico dat je iemand overschat.”

Jullie bieden onder andere interventies aan gericht op het verminderen van agressieproblematiek voor patiënten met een LVB. Hoe zien die interventies eruit?

Ragna: “We zijn gestart met Grip op Agressie (GOA), wat een justitieel erkende interventie was. Doel bij GOA is het verminderen en voorkomen van agressief gedrag. Daarnaast wordt er ook ingezet op het vergroten van vaardigheden van de patiënt in het herkennen en leren omgaan met spanning die kan uitmonden in agressief gedrag. Dat alles vanuit een CGT-insteek met veel ervaringsgerichte technieken vanuit de vaktherapie om aan te sluiten bij de LVB-populatie.

In 2020 werd ook Agressie Regulatie op Maat Plus (AR op Maat Plus) justitieel erkend en hadden we de keus uit twee erkende interventies. AR op Maat Plus is in grote lijnen vergelijkbaar met GOA: door middel van CGT-technieken en ervaringsgerichte oefeningen werken aan het verminderen van agressief gedrag en boosheidsgevoelens door middel van CGT-technieken en ervaringsgerichte oefeningen.”

Weinig verschil dus, tussen beide interventies?

Ragna: “Op zich niet, nee. Beide interventies bestaan uit losse modules waar veel gedragstherapeutische en vaktherapeutische technieken in zitten. In die zin lijken ze op elkaar. Maar GOA is vanuit de klinische praktijk ontwikkeld, direct voor de LVB-populatie. AR op maat plus is oorspronkelijk ontwikkeld voor een reguliere doelgroep en is daarna aangepast aan de LVB-populatie.” Yvonne: “Wat ik vooral mooi vind is dat beide behandelvormen zowel appelleren aan het cognitieve als aan het gedragsmatige. Juist deze doelgroep leert door te doen, niet alleen door te praten.”

AR op Maat Plus is van origine geen groepsbehandeling. Waarom hebben jullie toch voor een groepssetting gekozen?

Ragna: “Een groepsbehandeling heeft als voordeel dat patiënten elkaar kunnen aanspreken op gedrag. Wat er soms nog wel eens gebeurt in individuele therapie, is dat er discussies ontstaan over sociale omgangsnormen. Dat wil er nog wel eens voor zorgen dat een behandelaar en patiënt tegenover elkaar komen te staan. Mijn ervaring is dat het gesprek over normen in een groepssetting gemakkelijker is, ook omdat andere patiënten er iets van zeggen. Dat komt voor een patiënt toch anders binnen dan wanneer een therapeut het benoemt. Daarnaast biedt de groepssetting meer kansen om in rollenspellen met elkaar oefenen. Soms zie je ze echt groeien in de grip die ze hebben op hun impulsen. Een groepsbehandeling heeft bovendien als voordeel dat patiënten steun en herkenning bij elkaar kunnen vinden. Dat is overigens niet altijd even positief, dus je moet wel alert blijven.”

Jullie gaan beide interventies met elkaar vergelijken. Hoe wordt de keus voor welke interventie je inzet nu gemaakt?

Ragna: “Dat gebeurt nu vooral pragmatisch, doordat we kijken welke groep ruimte heeft. Bij plekken in beide interventies, kan er natuurlijk wel worden gekeken naar waar een patiënt het beste op zijn plek is. Maar je moet ook beseffen dat er momenteel geen evidentie is voor wat beter werkt voor wie. Dat is precies wat we met ons onderzoek willen onderzoeken.”

Hoe ziet jullie onderzoek eruit?

Yvonne: “De komende jaren willen we telkens kleine groepen van vier a vijf patiënten laten lopen, die begeleid worden door twee dezelfde behandelaren: een gz-psycholoog en een vaktherapeut. Voor en na de behandeling meten we met de DROS (Dynamic Risk Outcome Scales), de FARE (Forensische Ambulante Risico Evaluatie) en een vertaalde TSI-lijst de tevredenheid van de behandelaren met de methodiek en de verandering bij de desbetreffende patiënt.” Ragna: “Uiteindelijk hopen we ook de effecten op langere termijn te meten. De patiënten hebben daar toestemming voor gegeven, maar de ervaring leert wel dat als ze zijn uitgeschreven, we ze niet meer bereiken.”

Hebben jullie al verwachtingen over de resultaten?

Ragna: “Dat is een lastige. Ik had in het begin verwacht dat de GOA misschien wat beter zou aansluiten, omdat die specifiek is ontwikkeld voor de doelgroep. De AR op Maat Plus lijkt meer een aangepaste vorm van de reguliere behandeling. Maar inmiddels heb ik het idee dat er geen duidelijke voorkeur is. Yvonne: “Het is ook nog te vroeg om er echt iets zinnigs over te zeggen. Anekdotisch hoor ik inderdaad dat behandelaren kunnen merken dat de GOA ontwikkeld is vanuit een LVB-achtergrond. De GOA zou daarmee wat responsiever kunnen zijn. Maar ook daar zit nog een vrij zware cognitieve tak in, vind ik.”

Meer weten over de behandelvormen? Neem dan een kijkje op www.kfz.nl

Misschien ook interessant voor jou