Angst voor exposure?

Beperkte inzet van exposure in angstbehandelingen bij kinderen

door Mieke Ketelaars
5 minuten leestijd

Angstproblemen bij jeugdigen vormen een ernstig risico voor de normale ontwikkeling. Gelukkig werkt cgt met exposure in veel van die gevallen. Dat maakt het des te opvallender dat uit Amerikaans onderzoek blijkt dat veel therapeuten géén exposure inzetten. Rachel de Jong en collega’s onderzochten of ook Nederlandse jeugdprofessionals het gebruik van exposure vermijden. De resultaten suggereren dat het in Nederland beter is gesteld, maar dat er zeker ruimte is voor verbetering.

Nederland – VS

Uit onderzoeken bij volwassenen weten we al dat exposure lang niet altijd wordt toegepast. Naar het gebruik van exposure bij jeugdige cliënten is minder onderzoek gedaan, hoewel Amerikaans onderzoek laat zien dat exposure ook bij jeugdige cliënten maar weinig wordt toegepast. De Amerikaanse situatie verschilt echter in belangrijk opzicht van de Nederlandse; in Nederland is cgt een dominante stroming. Dit zou kunnen betekenen dat het met de Nederlandse situatie veel beter is gesteld.

Om dat te toetsen onderzochten De Jong en collega’s het gebruik van en houding ten opzichte van exposure in 207 professionals: een groep professionals die het cgt-protocol Dappere Kat had opgevraagd  en een groep die deelnam aan een onderzoek naar de behandeling van ADHD en gedragsproblemen. Ongeveer de helft van de therapeuten had een cgt-oriëntatie en ruim 25 procent had een cgt-training gevolgd als onderdeel van hun VGCt-registratie.

Beter, maar niet goed

80,2 procent van de therapeuten gaf aan gebruik te maken van exposure oefeningen bij het behandelen van angstproblemen in jeugdigen. Dat lijkt een mooi percentage, maar bij nader inzien zijn de cijfers minder rooskleurig: exposure oefeningen werden namelijk slechts in zo’n 50 procent van de gevallen ingezet. Zelfgeleide exposure in de vorm van huiswerk werd met 57 procent nog het meest toegepast. Ter vergelijking: de inzet van cognitieve strategieën en ontspanningstechnieken lag met respectievelijk 70 en 60 procent beduidend hoger.

Therapeutkenmerken

Net als de meeste andere onderzoeken gericht op therapeutische dwaling keken de Jong en collega’s ook naar de rol van therapeutkenmerken. Oudere therapeuten bleken minder geneigd exposure-oefeningen te gebruiken. Daarentegen werd exposure juist vaker ingezet door therapeuten met minimaal twee jaar postdoctoraal onderwijs, therapeuten met een cgt-achtergrond en therapeuten die cgt-trainingen volgden via de VGCt. Dit positieve resultaat bleek echter alleen significant bij zelfgeleide exposure.

Ook houding ten aanzien van de meerwaarde en risico’s van exposure bleek een rol te spelen. Therapeuten met een negatievere houding gebruikten minder vaak exposure. Met name overtuigingen gericht op de risico’s van exposure en beperkte medewerking van de jeugdige hingen sterk samen met het gebruik ervan.

Verbetering mogelijk

Wat kunnen we hieruit opmaken? Uiteindelijk is het natuurlijk goed nieuws dat exposure relatief vaak wordt toegepast. Zeker wanneer we onze cijfers vergelijken met de Amerikaanse situatie, doen we het heel aardig. Maar daarmee zijn we er nog niet. De resultaten suggereren namelijk óók dat de helft van de kinderen en jongeren met angstproblematiek niet de meest effectieve behandeling krijgt. Om dat te verbeteren moeten we volgens de onderzoekers vooral inzetten op het versterken van cgt-gericht onderwijs. Via die route kunnen we een positieve cgt-houding cultiveren, met meer exposure-behandelingen tot gevolg.

Keuze?

De auteurs geven ook aanzet tot een andere discussie. De afgelopen jaren is er steeds meer ingezet op het gebruik van protocollen waarin een therapeut keuzevrijheid heeft in de technieken die hij of zij wil toepassen. Die keuzevrijheid kan natuurlijk bijdragen aan de effectiviteit van een behandeling wanneer keuzes worden gemaakt op basis van de individuele behoeften van de cliënt. Maar wanneer de keuzevrijheid wordt gebruikt om bepaalde technieken niet te hoeven toepassen, heeft dat ook een keerzijde. Zeker aangezien de behandeltijd beperkt is en de keuze voor één techniek vrijwel altijd ten koste gaat van een andere techniek.

Bron

de Jong, R., Lommen, M. J., van Hout, W. J., de Jong, P. J., & Nauta, M. H. (2020). Therapists’ characteristics associated with the (non-) use of exposure in the treatment of anxiety disorders in youth: A survey among Dutch-speaking mental health practitioners. Journal of Anxiety Disorders, 102230. https://doi.org/10.1016/j.janxdis.2020.102230

Misschien ook interessant voor jou