Boosteren met testosteron?

Artikel in VGCt magazine

door VGCt
8 minuten leestijd

Testosteron is het hormoon dat vooral in verband wordt gebracht met mannelijke geslachtskenmerken – en dito gedrag. Maar onderzoeker en kp’er in opleiding Moniek Hutschemaekers van Pro Persona en de Radboud Universiteit Nijmegen ziet meer potentie in testosteron. Het stofje zou mogelijk het positieve eff ect van CGT kunnen versterken bij socialeangststoornis. Wat kunnen we van testosteron verwachten en waarom?

CGT werkt bij vijftig tot zestig procent van de patiënten met een socialeangststoornis. Daarmee is het de meest weerbarstige stoornis binnen het angstspectrum. Om de behandeluitkomsten te verbeteren, richtten onderzoekers hun pijlen de afgelopen jaren steeds meer op farmacologische boosters. Zo ook Moniek Hutschemaekers, die een promotietraject combineert met de kp-opleiding.

Sociaal hormoon

Testosteron is wellicht niet het eerste waar je aan zou denken als boostermiddel bij sociale fobie. Toch is het niet zo vergezocht, volgens Hutschemaekers. “Testosteron is een hormoon dat bij uitstek betrokken is bij sociale interacties tussen mensen. Het zorgt ervoor dat mensen sociaal confronterende situaties beter durven te benaderen.” Uit verschillende onderzoeken blijkt inderdaad dat mensen die van zichzelf wat hogere testosteron waardes hebben, wat dominanter zijn en minder angstig zijn om sociale confrontaties aan te gaan. Een grootschalig onderzoek van de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA) onder ruim tweeduizend individuen, koppelt lagere testosteronwaardes inderdaad aan socialeangstklachten en hogere waardes juist aan minder angst, minder vermijding en meer extraversie. In haar eigen onderzoek zag Hutschemaekers bovendien een opvallend patroon. “Patiënten met socialeangstklachten bij wie de natuurlijke testosteronwaardes sterk stegen vóórdat ze aan de exposure begonnen – bijvoorbeeld omdat de instructie al spanning opriep – profiteerden meer van de therapiesessies.” Daardoor ontstond de vraag of een dergelijk effect ook met testosterontoediening kon worden bereikt.

Klinische populatie

Ondanks de toenemende kennis over een mogelijke relatie tussen testosteron en sociale angst bij gezonde populaties en bij patiëntpopulaties in labsessies, is deze kennis nog amper vertaald naar de klinische praktijk. Als één van de eersten probeert Hutschemaekers nu de vertaalslag te maken naar het daadwerkelijk boosten van effectiviteit van een echte behandelsessie bij vrouwen met een socialeangststoornis. “Hoewel exposure therapie voor veel patiënten met een angststoornis goed werkt, zien we toch ook dat een aanzienlijk deel er onvoldoende baat bij heeft . Voor die groep moeten we meer doen.” Door de patiënten eenmalig testosteron te geven voorafgaande aan een exposuresessie, hoopte Hutschemaekers hen te stimuleren om de spannende situatie nog meer aan te gaan. “Als ze daarmee een succes ervaring opdoen, zou dat vervolgens een positief effect kunnen hebben op het verloop van de behandeling.” EIGEN TESTOSTERONNIVEAU Hutschemaekers diende de ene helft van de vrouwen testosteron toe in de vorm van een vloeistof. De andere helft kreeg een placebo. Wat bleek? De groep die testosteron kreeg, liet een reactiever patroon van subjectieve angst zien tijdens de opvolgende exposuresessie. Hutschemaekers: “Simpel gezegd, we zagen dat hun angstniveau hoger opliep tijdens de sessie, maar naar het einde toe een steilere afname liet zien ten opzichte van de placebogroep.” Maar niet alle patiënten reageerden op die manier; het effect bleek afhankelijk van het eigen natuurlijke testosteronniveau, ook wel endogeen testosteron genoemd. Alleen patiënten met hoge endogene testosteronniveaus lieten het reactieve patroon zien: een sterkere stijging gevolgd door een steilere daling. Patiënten met lage endogene testosteronniveaus lieten juist een afgevlakt angstpatroon zien. Minder heftige angst tijdens de exposuresessie, zowel bij de eerste sessie (met booster) alsook bij de tweede sessie (zonder booster). Dat lijkt niet helemaal te stroken met het idee achter het werkingsmechanisme. Zou je niet juist verwachten dat de groep met weinig endogeen testosteron gebaat is bij een booster? Volgens Hutschemaekers ligt de werkelijkheid complexer. “Op basis van de huidige bevindingen kunnen we eigenlijk nog niet goed zeggen of het reactieve patroon beter is dan het afgevlakte patroon. Lagere angst tijdens exposure zou ook positief kunnen zijn.” Een mogelijke verklaring voor het afgevlakte effect bij patiënten met lagere testosteronwaardes is er volgens haar wel. “Het zou goed kunnen dat de gevoeligheid voor testosteron lager is als je zelf al lang te maken hebt met lage testosteronniveaus in je lichaam. Als je dan iets toedient, kan het zijn dat de receptor daar minder gevoelig voor is. Dat blijkt ook wel uit andere onderzoeken.”

“ TESTOSTERON IS EEN HORMOON DAT BIJ UITSTEK BETROKKEN IS BIJ SOCIALE INTERACTIES TUSSEN MENSEN”

Aanvullend onderzoek

Het onderzoek roept veel nieuwe vragen op. Zo was er bij deze eenmalige toediening geen effect te zien op socialeangstklachten zelf. “Binnen de sessies zagen we dus wel effecten op angstniveaus, maar al met al zaten beide groepen na de twee sessies op hetzelfde niveau van socialeangstklachten.” Dat betekent niet dat testosteron onderzoek heeft afgedaan. Bij andere farmacologische boosters voor sociale angst lijkt het er namelijk op dat meer doseringen voor een groter effect zorgen. Om meer inzicht te krijgen in de mogelijke waarde van testosteron pleit de onderzoeker voor meer onderzoek. “Het zou mooi zijn om het onderzoek te herhalen, maar dan met een paar testosteronboosters en meer exposuresessies. Wie weet zien we die effecten binnen de sessie dan wél generaliseren naar socialeangstklachten.” En dan is er natuurlijk het ideaalbeeld waarbij er voorafgaande aan behandeling kan worden bepaald wie er gebaat is bij zo’n booster. Juist dat lijkt met de huidige resultaten erg complex, aldus Hutschemaekers. “Met lage testosteronniveaus zien we nu andere effecten dan wanneer patiënten veel endogeen testosteron hebben, maar in de klinische praktijk kun je niet bij elke patiënt endogene testosteronwaardes bepalen. Om te kunnen bepalen voor wie zo’n booster het meest effectief is, zijn er bovendien meer sessies nodig.” De toepassing van testosteron aan vrouwelijke patiënten roept daarnaast vragen op rondom de veiligheid ervan. Volgens Hutschemaekers is de huidige aanpak echter ongevaarlijk en zijn er geen negatieve effecten gerapporteerd. “De dosis is zo laag dat we zelfs op termijn geen negatieve bijeffecten verwachten.”

Toekomst

Volgens Hutschemaekers is de werking van testosteron als booster anders dan die van andere farmacologische toevoegingen, waaronder bijvoorbeeld D-cycloserine, wat van oorsprong een antibioticum is. “Bij testosteron proberen we eigenlijk vrij direct in te grijpen op toenaderings- en vermijdingsgedrag. D-cycloserine doet dat niet. Dat werkt via het versterken van het leereffect.” Hoewel beide farmacologische toepassingen hetzelfde doel hebben (het verbeteren van exposure-effecten), is het mechanisme dus anders. Staat de praktijk er überhaupt voor open, voor zo’n farmacologische booster? Hutschemaekers denkt van wel. “Testosteron is natuurlijk een lichaamseigen stof en relatief goedkoop te produceren. In die zin is het laagdrempelig genoeg.” Toch merkt ze dat het gat tussen onderzoek en praktijk nog groot is, zelfs in haar eigen onderzoek. Of farmacologische toepassingen over tien jaar gemeengoed zijn, kan Hutschemaekers dan ook nog niet goed voorspellen. “Dat hangt af van de komende jaren. Als er voor bepaalde middelen duidelijke evidentie komt, dan is dat zeker een mogelijkheid. Maar een ander scenario is dat we blijven hangen in vraagstukken als ‘wat is de juiste dosering?’, ‘wanneer moeten we toedienen?’ en ‘bij wie dan?’. Dat kan er ook voor zorgen dat we het uiteindelijk weer over een hele andere boeg gaan gooien.”

Bronnen

  • Hutschemaekers, M. H. M., de Kleine, R. A., Davis, M. L., Kampman, M., Smits, J. A. J., & Roelofs, K. (2020). Endogenous testosterone levels are predictive of symptom reduction with exposure therapy in social anxiety disorder. Psychoneuroendocrinology, 115, 104612. https://doi.org/10.1016/j.psyneuen.2020.104612
  • Hutschemaekers, M. H., de Kleine, R. A., Hendriks, G. J., Kampman, M., & Roelofs, K. (2021). The enhancing eff ects of testosterone in exposure treatment for social anxiety disorder: a randomized proof-of-concept trial. Translational psychiatry, 11(1), 1-7. https://doi.org/10.1038/s41398-021-01556-8

Dit artikel is verschenen in het VGCt magazine #1 2022

Misschien ook interessant voor jou