Ontwikkelingen in het PTSS-veld

Belangrijke vraagstukken besproken op het NJC

door Mieke Ketelaars
5 minuten leestijd

Wie op het najaarscongres aanwezig was, zal zeker hebben genoten van de gezellige sfeer die er heerste. Uiteraard was er niet alleen tijd voor gezelligheid, ook de inhoud mocht er wezen, zeker op het gebied van PTSS. Wel of niet stabiliseren? Wat doe je als er ook sprake is van comorbide persoonlijkheidsproblematiek? En hoe voorkom je dat je als therapeut secundair getraumatiseerd raakt als je dag in dag uit met PTSS-patiënten werkt?

Stabiliseren of niet?

Al lange tijd bestaat er in het veld discussie over de noodzaak van gefaseerde behandeling, die met name wordt ingezet bij patiënten met complexe PTSS. Voorstanders van de gefaseerde aanpak geven aan dat veel patiënten met complexe PTSS te kwetsbaar zijn om te kunnen omgaan met de spanningen van traumagerichte behandeling. Voor hen zou eerst een stabilisatiefase nodig zijn, waarin kan worden gewerkt aan veiligheid, het opbouwen van een therapeutische relatie en het omgaan met stress.

Maar is stabiliseren noodzakelijk om te kunnen profiteren van behandeling? Uit de lezing van gz-psycholoog en onderzoeker Noortje van Vliet lijken we op te kunnen maken van niet. In haar onderzoek vergeleek ze de effecten van gefaseerde behandeling ten opzichte van de effecten van directe traumagerichte behandeling bij PTSS-patiënten met een verleden waarin misbruik en/of mishandeling had plaatsgevonden in de kindertijd. De traumagerichte behandeling bestond uit een aantal EMDR-sessies, de gefaseerde behandeling uit het stabilisatieprogramma STAIR gevolgd door EMDR.

Uit de resultaten blijkt dat zowel gefaseerde behandeling als directe traumagerichte behandeling effectief is in het verminderen van PTSS-gerelateerde klachten. Van Vliet vond echter geen verschil in effectiviteit of mate van vroegtijdige uitval tussen beide behandelvormen. Wel zag ze enkele signalen die erop wijzen dat patiënten uit het gefaseerde programma pas later in de behandeling van hun behandeling profiteren. Op zich ook niet zo vreemd, omdat er eerst aan stabilisering wordt gewerkt.

In het kader van doen wat het meest effectief, efficiënt en veilig is, adviseert Van Vliet om direct te starten met traumagerichte behandeling. Tegelijkertijd is meer onderzoek wenselijk, vooral om te onderzoeken of de resultaten ook opgaan voor jongeren. Meer weten? Kijk op www.to-prepare-or-not.nl

Comorbide persoonlijkheidsproblematiek

Een ander belangrijk vraagstuk in het traumaveld richt zich op de effectiviteit van traumabehandeling wanneer er sprake is van comorbide problematiek. Veel patiënten die kampen met PTSS hebben ook andere klachten. Van die groep weten we dat de PTSS-klachten vaak ernstiger zijn en geregeld gepaard gaan met suïcidaliteit. Vreemd genoeg weten we nog maar weinig van de combinatie PTSS en persoonlijkheidsproblematiek. Onderzoekster Aishah Snoek combineerde daarom verschillende onderzoeksresultaten in een meta-analyse. Op basis van haar onderzoek komt ze met een opmerkelijke conclusie: PTSS-patiënten met een comorbide persoonlijkheidsstoornis laten geen ernstigere problematiek zien. Gekeken naar de effectiviteit van behandeling, blijken er echter wél verschillen: ondanks dat zowel patiënten met comorbide persoonlijkheidsproblemen als patiënten zonder comorbide problematiek profiteren van traumabehandeling, is het effect voor de groep met een persoonlijkheidsstoornis kleiner.

Secundaire traumatisering

Tot zover de zorg voor patiënten. Want uiteindelijk spelen ook therapeuten een belangrijke rol in het therapeutische proces. En daar besteden we volgens keynotespeaker Judith Daniels te weinig aandacht aan, met als risico dat we secundair getraumatiseerd raken. Het goede nieuws: maar weinig professionals kampen echt met PTSS. Minder positief is het gegeven dat veel professionals PTSS-klachten ervaren die in ernst en inhoud vergelijkbaar zijn met PTSS. Vooral het aantal getraumatiseerde cliënten dat iemand behandelt of een eigen achtergrond met trauma kan therapeuten volgens Daniels kwetsbaar maken voor secundaire traumatisering. Beschermende factoren daarentegen zijn vooral te vinden in de vorm van ondersteuning van collega’s, leidinggevenden en familie.

Volgens Judith kunnen vooral empathische vermogens therapeuten in de weg gaan zitten. Want hoewel we die vermogens in de praktijk inzetten, proberen we ook een neutrale houding aan te houden richting patiënten. Om het simpel te zeggen: als therapeut voel je veel, maar uit je daar slechts een fractie van. Die combinatie maakt ons vatbaar voor dissociatie.

Is het eigenlijk wel nodig om die neutrale houding aan te houden? Hoewel Daniels de vraag hardop stelt, blijft een echt antwoord uit. Wel geeft ze tips om het dissociëren tegen te gaan: nadenken over het verschil tussen zelf versus ander of mentale beelden abstract maken of op afstand plaatsen. Haar belangrijkste boodschap is in elk geval om met secundaire traumatisering aan de slag te gaan.

Daarnaast liggen er volgens Daniels ook mogelijkheden in de preventieve sfeer, door bijvoorbeeld een duidelijke overgang aan te brengen tussen werk en thuis, door het ontplooien van hobby’s en activiteiten die het energieniveau aanvullen en een duidelijk omschreven self-care plan. Het klinkt uitermate logisch en simpel. En toch blijken veel therapeuten er moeite mee te hebben ze zelf toe te passen. After all, we’re only human.

Misschien ook interessant voor jou