Te wegen of niet te wegen…

Opvolgen van richtlijnen bij eetstoornissen is afhankelijk van patiënt- en therapeuteigenschappen

door Mieke Ketelaars
4 minuten leestijd

Het opvolgen van de richtlijnen rondom behandeling geeft de grootste kans op resultaten. Toch blijken therapeuten de richtlijnen lang niet altijd te volgen. Daglish en Waller keken in hun onderzoek naar de mate waarin therapeuten de neiging hadden patiënten met een eetstoornis open te wegen, een belangrijk element in de behandeling van eetstoornissen. Deze neiging bleek afhankelijk van zowel patiënt- als van therapeuteigenschappen.

Regelmatig open wegen is een belangrijk onderdeel van CGT bij eetstoornissen. Het zorgt ervoor dat patiënten zich bewust worden van hun feitelijke gewicht en hun gewicht kunnen koppelen aan hun eetpatroon. Meer specifiek is het een vorm van exposure gericht op de angst om aan te komen en een oefening om overtuigingen te testen (‘Als ik deze hoeveelheid eet, kom ik enorm aan’). Desondanks wordt het proces van het wegen vaak niet of niet goed uitgevoerd bij patiënten met eetstoornissen: therapeuten kiezen er bijvoorbeeld voor om in het geheel niet te wegen, stellen het wegen uit, maken een schatting op basis van het uiterlijk, of delen de uitkomst van het weegproces niet met de patiënt. Een gemiste kans, juist omdat open wegen bijdraagt aan de effectiviteit van de behandeling. Daglish en Waller keken in hun onderzoek welke patiënt- en therapeutfactoren ten grondslag liggen aan het al dan niet open wegen bij patiënten met een eetstoornis. Ze legden hiervoor verschillende casussen voor aan 74 therapeuten.

Patiëntfactoren

Wat bleek? De meeste therapeuten waren geneigd het weegproces conform richtlijnen uit te voeren. Dit was echter te verwachten, gezien de specifieke opzet van het onderzoek. Meer opvallend waren de verschillen als gevolg van patiëntfactoren. Zo waren therapeuten meer geneigd te wegen bij de diagnose anorexia dan wanneer er sprake was van boulimia. Bij boulimia werd juist eerder gekozen af te gaan op de schattingen van de patiënt. Ook stress bij patiënten, gericht op het wegen, was een bepalende factor: wanneer patiënten angstig waren over het wegen, waren therapeuten minder geneigd te wegen. Een opvallend gegeven, aangezien exposure juist bij angstige patiënten helpend kan zijn.

Therapeutfactoren

Angst van therapeuten zelf bleek daarentegen niet gerelateerd aan de neiging om te wegen. Wél van invloed waren positieve overtuigingen over de waarde van open wegen: wanneer therapeuten dachten dat wegen bij kon dragen aan de behandeling, waren ze eerder geneigd om te wegen. Negatieve overtuigingen zoals de overtuiging dat wegen schadelijk kan zijn voor de patiënt bleken niet van invloed.

Ook de mate waarin therapeuten broken leg exceptions maakten was van invloed op de neiging tot weiging. Deze broken leg exceptions refereren aan de neiging van therapeuten om unieke eigenschappen van patiënten als rechtvaardiging te zien om in behandeling uitzonderingen te maken (bv. ‘Exposure is niet verstandig, want deze patiënt is extreem kwetsbaar’).

Te wegen of niet te wegen?

De opzet van het onderzoek maakt het lastig om de cijfers zelf te interpreteren. Dat therapeuten in dit onderzoek een sterke neiging hadden het wegen conform de richtlijnen uit te voeren, betekent dan ook niet automatisch dat dit in de werkelijkheid ook zo is. De resultaten laten echter wel duidelijk zien dat patiënt- en therapeutfactoren van invloed zijn op de mate waarin richtlijnen worden gevolgd. Dit pleit er dan ook voor om training, nascholing en supervisie te blijven aanbieden. Voor eetstoornissen zou het daarbij nuttig kunnen zijn om tijdens scholing te werken aan een positieve therapeutische houding ten aanzien van wegen.

Bron

  • Daglish, A., & Waller, G. (2019). Clinician and patient characteristics and cognitions that influence weighing practice in cognitive‐behavioral therapy for eating disorders. International Journal of Eating Disorders.

Misschien ook interessant voor jou