Therapeut-patiënt matching werkt!

Betere behandeluitkomst bij matching op basis van sterkte-zwakte analyse

door Mieke Ketelaars
4 minuten leestijd

Bovengemiddelde therapeuten zijn gemiddeld twee keer zo effectief als beneden gemiddelde therapeuten. Dat betekent niet automatisch dat goede therapeuten per definitie beter zijn. Een therapeut kan goed zijn in het behandelen van bijvoorbeeld eetstoornissen, maar juist minder in het behandelen van angstproblematiek. Door hier bewuster mee om te gaan, is het mogelijk om de behandeluitkomst van patiënten te optimaliseren.

Indeling

Het werken op basis van matching vraagt allereerst inzicht in de effectiviteit van therapeuten. In hun onderzoek gebruikten Michael Constino en collega’s vijftien casussen uit het verleden van de therapeuten om individuele sterkte-zwakte analyses te maken. Elke therapeut werd op basis van die resultaten aangemerkt als effectief, neutraal of niet-effectief op twaalf verschillende domeinen. Een classificatie effectief betekende dat de behandelresultaten van de therapeut in kwestie op dát domein beter waren dan op basis van een grote dataset verwacht mocht worden. Neutraal daarentegen betekende dat de behandeluitkomst niet beter, maar ook niet slechter was dan op basis van die dataset werd verwacht. Op die manier maakten de onderzoekers voor elke therapeut een sterkte-zwakte analyse.

Therapeutverdeling

Uit het onderzoek bleek dat 88 procent van de therapeuten op zijn minst één sterkte had die ingezet kon worden of één zwakte die vermeden kon worden. Ruim twaalf procent van de therapeuten liet een homogeen profiel zien waarbij de effectiviteit op alle domeinen neutraal was. In de matching probeerden de onderzoekers de patiënten zo goed mogelijk onder te brengen bij een therapeut. Dat deden ze op basis van de grootste probleemgebieden van de patiënt in kwestie. Uiteraard verschilde de kwaliteit van de matches: 72,4 procent van de matching vond plaats op het niveau dat de therapeut in kwestie een neutrale match was.

Matching

In het onderzoek zagen therapeuten zowel patiënten die aan hen gematcht waren als patiënten die willekeurig aan hen toegewezen werden. Wanneer patiënten op basis van de sterkte-zwakte analyse aan hen waren toegewezen, bleek de behandeluitkomst beter. Dat gold zowel voor de algemene behandeluitkomst als voor domeinspecifieke behandeluitkomsten. Gematchte patiënten hadden na afronding van de behandeling over het algemeen geen scores in de klinische range, terwijl de overige patiënten vaak wel nog in de klinische range zaten.

Realistisch?

Het klinkt mooi, zo’n toewijzing, maar hoe realistisch is dat in de praktijk? Dat blijkt eigenlijk helemaal niet zo complex. Want instellingen verzamelen over het algemeen data over de ernst van de problematiek van patiënten, zowel bij aanvang als bij afronding van de behandeling. Die informatie is in principe voldoende om patiënten toe te wijzen. En omdat het niets verandert aan het behandeltraject, ligt de autonomie voor wat betreft de inhoud van de behandeling nog steeds bij de patiënt en therapeut. Een simpele en elegante manier dus om de kans op een goede behandeluitkomst te optimaliseren en de kans op ineffectieve behandeltrajecten te minimaliseren.

Bron

  • Constantino, M. J., Boswell, J. F., Coyne, A. E., Swales, T. P., & Kraus, D. R. (2021). Effect of Matching Therapists to Patients vs Assignment as Usual on Adult Psychotherapy Outcomes: A Randomized Clinical Trial. JAMA psychiatry. https://doi.org/10.1001/jamapsychiatry.2021.1221

Misschien ook interessant voor jou