Conditioneringsexperiment
Allereerst werd gekeken onder welke omstandigheden veiligheidsgedrag de positieve effecten van exposure belemmert. Uit een angstconditioneringsexperiment bleek dat wanneer veiligheidsgedrag het optreden van een gevreesde gebeurtenis voorkómt, dit het effect van exposure belemmert. Opmerkelijk was dat veiligheidsgedrag dat het optreden van een gevreesde gebeurtenis minimaliseerde (maar niet voorkwam) gevaarverwachtingen in stand hield voor de helft van de participanten, maar niet voor de andere helft. Ook vonden we dat schoonmaken van de handen (veiligheidsgedrag) na het aanraken van een besmet object een daling van gevaarverwachtingen over besmetting en ziekte niet belemmerde. Deze bevindingen suggeren dat de negatieve effecten van veiligheidsgedrag niet alleen bepaald worden door het wel of niet kunnen optreden van de gevreesde gebeurtenis.
Vervolgens werd onderzocht of veiligheidsgedrag ook direct gevaarwaarneming kan vergroten. Gezonde participanten voerden een week lang mogelijk obsessief-compulsief-gerelateerd checkgedrag uit. Hierna rapporteerden zij een toename van gevaarverwachtingen, wat suggereert dat checkgedrag obsessief-compulsieve klachten kan vergereren. Samen met bevindingen uit eerder onderzoek wijst dit erop dat veiligheidsgedrag irrationele angsten kan versterken. Daarnaast vonden we in een angstconditioneringsexperiment dat wanneer participanten na het uitdoven van hun gevaarverwachtingen de mogelijkheid kregen om veiligheidsgedrag te gebruiken zij dit deden. Opmerkelijk genoeg leidde dit tot een terugkeer van de uitgedoofde gevaarverwachtingen.
Exposure
Ten slotte werd onderzocht of veiligheidsgedrag dat toenadering bevordert kan bijdragen aan de positieve effecten van exposure. Spinangstige participanten bleken veiligheid af te leiden uit informatie over toenaderingsgedrag. Niet-spinangstige participanten lieten dit effect niet zien. Actief toenaderingsgedrag bleek echter niet het positieve effect van exposure te vergroten.
Veiligheidsgedrag kan irrationale angsten in stand houden door uitdoving van gevaarverwachtingen te belemmeren, het kan angst direct verergeren en kan bijdragen aan de terugkeer van angst na exposure. Veiligheidsgedrag is echter niet altijd schadelijk: veiligheidsgedrag dat het optreden van een gevreesde gebeurtenis niet in de weg staat en schoonmaakgedrag in de context van besmetting en walging verminderden de positieve effecten van exposure niet. Daarnaast zou veiligheidsgedrag dat toenadering bevordert kunnen bijdragen aan de positieve effecten van exposure.
Bij het optimaliseren van exposuretherapie moet gekeken worden op welke manier veiligheidsgedrag ingezet kan worden en hoe schadelijk veiligheidsgedrag verminderd kan worden. Angststoornissen zijn een ernstig klinisch en maatschappelijk probleem. Pogingen om de huidige bevindingen te vertalen naar klinische toepassingen zijn daarom nodig.
Sophie van Uijen promoveert op 12 januari aan de Universiteit Utrecht