Welke instrumenten kun je het beste gebruiken voor ROM?
Welke instrumenten je inzet hangt vooral af van het doel van de behandeling. Als je gericht bent op symptoomreductie ligt het voor de hand om te kijken naar instrumenten die problematiek van de betreffende cliënt goed in kaart brengen. Als je behandeling zich vooral richt op het vergroten van kwaliteit van leven en het functioneren van een cliënt kies je waarschijnlijk voor andere instrumenten. Dit heeft ook te maken met het onderscheid in stoornisspecifieke instrumenten en generieke instrumenten. Bij specifieke ROM-instrumenten gaat het over instrumenten die een specifiek probleem in kaart brengen. Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan de Beck Depression Inventory (BDI) voor depressie en Social Phobia and Anxiety Inventory (SPAI) voor angst. Generieke ROM-instrumenten richten zich niet zozeer op één specifiek probleem, maar proberen het brede spectrum van problematiek in kaart te brengen. Voorbeelden hiervan zijn de Outcome Questionnaire (OQ-45), de Brief Symptom Inventory (BSI) en de Symptom Checklist (SCL‐90). Aan beide soorten ROM-instrumenten kleven voor- en nadelen: specifieke instrumenten maken het vaak makkelijker om vooruitgang te meten, maar je verliest dan wel de mogelijkheid om zicht te houden op eventuele nieuwe of bijkomende problematiek. Dat kun je vaak beter met generieke instrumenten, maar die zijn over het algemeen weer minder goed in staat om kleine vooruitgang te meten. Uit een recent onderzoek gericht op angststoornissen blijkt overigens dat de BSI prima in staat is om symptoomreductie op het gebied van angst in kaart te brengen, ondanks dat het hier gaat om een generieke vragenlijst. Ook de MASQ (gericht op zowel angst- als depressie) blijkt het goed te doen bij het meten van angstproblematiek. Bij depressie wijst recent onderzoek uit dat stoornisspecifieke instrumenten het net iets beter doen dan generieke instrumenten, maar ook hier ontloopt het elkaar niet veel. Ook idiosyncratische instrumenten, instrumenten die voor de patiënt zelf gemaakt worden, worden nog wel eens gebruikt. Het nadeel hiervan is dat het niet bekend is wat de validiteit en betrouwbaarheid van dergelijke instrumenten is.
Hoe interpreteer ik ROM-scores?
Hoe je ROM-scores moet interpreteren, hangt natuurlijk sterk af van het instrument dat je gebruikt. In het algemeen is het natuurlijk van belang om na te gaan of een hogere score positief is of juist niet en of je uitslagen ziet verbeteren in de tijd. Maar niet alle verbetering is ook daadwerkelijk klinisch relevant. Recente onderzoeken kijken daarom vaak of er sprake is van een klinisch relevante verbetering (is de score betrouwbaar genoeg verbeterd) of zelfs herstel (is er sprake van klinisch significante verbetering waarbij bepaalde klachten niet langer aanwezig zijn). Wanneer er inderdaad sprake is van verbetering, is het van belang om na te denken of het zinvol is om nog verder te behandelen of dat er voldoende resultaat is behaald. Uiteraard bespreek je dit ook met je cliënt: herkent deze zich in de scores? Zo niet, waarom niet? Maar ook wanneer je als therapeut merkt dat er onvoldoende vooruitgang wordt geboekt, of zelfs achteruitgang, is het van belang om de resultaten met je cliënt te bespreken.
Wat doe ik als ik zie dat mijn cliënt niet vooruitgaat?
Natuurlijk streven we altijd naar verbetering van de klachten. Helaas is dat niet altijd het geval. Wanneer je op ROM-lijsten ziet dat een cliënt stagneert of terugvalt, is de eerste stap dit te bespreken met je cliënt. Herkent deze zich in de scores? Zijn er verklaringen te bedenken? In sommige gevallen geven cliënten aan dat de klachten bij start veel erger waren dan ze op de vragenlijst hebben ingevuld, omdat ze hier liever niet bij stilstonden. Dat zou betekenen dat er niet écht sprake hoeft te zijn van stagnatie. In andere gevallen waarbij jullie samen constateren dat een behandeling onvoldoende resultaat geeft, wil je de behandeling misschien in overleg met je cliënt aanpassen. Bijvoorbeeld vaker komen, andere interventies inzetten of een andere behandelaar inzetten. Ook kan het goed zijn om naar het proces van de behandeling te kijken: hoe zit het met motivatie van de cliënt, zijn jullie het eens over de doelen van de behandeling, wie doet wat (taken)? Misschien blijkt het nodig om de verwachtingen bij te stellen. Maar ook kunnen jullie samen kijken naar het activeren van het sociale netwerk en copingstrategieën die een cliënt eventueel kan leren inzetten. Hoe dan ook, op basis van de nadere analyse die je met je cliënt maakt, maak je keuzes. Voor zo’n nadere analyse kun je ook gebruikmaken van extra vragenlijsten, bijvoorbeeld de Assessment for Signal Clients.
Hoe frequent moeten ROM-metingen zijn?
Hoe vaak je moet meten is een vraag die niet zomaar te beantwoorden is. In Nederland wordt al snel gezegd dat men ROMt. We zien dan vaak dat er gedurende een behandeling zo’n drie keer wordt gemeten (een voormeting, tussenmeting en nameting). Dat is eigenlijk niet voldoende om te kunnen spreken van ROM. Tegelijkertijd is er niet zoiets als een richtlijn hoe vaak er gemeten moet worden. Over het algemeen kun je er vanuit gaan dat een hogere frequentie je in staat stelt om sneller vooruitgang te meten, maar dit heeft wel gevolgen voor de instrumenten die je kiest. Je wil een cliënt immers ook niet continu lange vragenlijsten laten invullen.
Hoe informeer ik mijn cliënt over ROM?
Onderzoek laat zien dat cliënten zowel positief zijn over ROM als sceptisch. Het is dan ook belangrijk om het idee achter ROM goed uit te leggen. Veelgehoorde zorgen over ROM hebben te maken met wantrouwen richting zorgaanbieders. Cliënten maken zich bijvoorbeeld zorgen over hun privacy, zijn bang dat verzamelde informatie tegen hen wordt gebruikt, of zien ROM als bureaucratische rompslomp. Ook de beperkingen van vragenlijsten kunnen leiden tot scepsis: vragenlijsten geven een eenzijdig beeld, kijken niet naar persoonlijke doelen of de bredere kwaliteit van leven. Sommige patiënten vinden het bovendien lastig om de vragen in te vullen. Het is van belang om ROM vooral te bespreken in het kader van empowerment van de cliënt zelf: gezamenlijk beslissen over de uitkomst en het behandelplan. Ook het geven van goede voorbeelden kan helpen; als je bij een huisarts pillen krijgt voorgeschreven voor een hoge bloeddruk, heb je ook liever dat de huisarts eerst je bloeddruk opneemt voordat hij/zij de dosering aanpast? Als therapeut hebben we vragenlijsten in plaats van een bloeddrukmeting, maar het principe is hetzelfde.
In het laatste deel staan onder meer we stil bij benchmarking en de stand van zaken rondom Akwa.