Onvoldoende bewijs
Die set aan criteria is een belangrijke eerste stap in de richting van een diagnose. Maar in hun artikel beargumenteren Strahler en Stark dat er verschillende redenen zijn om voorzichtig te zijn: een gebrek aan valide en betrouwbare diagnostische methoden, overlap met andere problematiek en matig bewijs voor klinische beperkingen in het dagelijks leven. Dat wil overigens niet zeggen dat een pathologische preoccupatie met gezonde voeding geen leed met zich mee kan brengen.
Diagnostische middelen ontoereikend
De afwezigheid van valide instrumenten maakt een goede diagnose lastig. Maar volgens Strahler en Stark suggereert het ook dat wetenschappelijke bevindingen over ON met een korrel zout moeten worden genomen. Tegelijkertijd signaleren ze een discrepantie tussen de voorgestelde set aan criteria en de huidige praktijk: waar er in de criteria gesproken wordt over gewichtsverlies en ondervoeding, vindt er in de praktijk nauwelijks lichamelijk onderzoek plaats. De diagnostiek is daarmee incompleet.
Comorbiditeit of hetzelfde?
Maar zelfs wanneer we wel over het juiste diagnostische instrumentarium zouden beschikken, is een diagnose als ON volgens Strahler en Stark lastig te rechtvaardigen. Er lijkt namelijk een sterke overlap te bestaan tussen ON enerzijds en andere eetstoornissen, angststoornissen en OCS anderzijds. Natuurlijk kan dat worden geweten aan comorbiditeit, maar de beschikbare onderzoeksresultaten suggereren dat er geen relatie is tussen ON-symptomen en klinische beperkingen wanneer er gecontroleerd wordt voor symptomen van een eetstoornis. Daarmee moeten we ons afvragen of ON een stoornis op zich is, of valt onder een andere eetstoornis.
Ook bijzonder hoogleraar eetstoornissen en obesitas Sandra Mulkens en klinisch psycholoog en onderzoeker Hermien Elgersma tonen zich kritisch over het label ON. Zij zien vooral dat de problematiek praktisch samenvalt met de criteria van de reeds bestaande, wél officiële voedings- of eetstoornis ARFID (Avoidant/Restrictive Food Intake Disorder; vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis in het Nederlands). Sandra: ‘Het belangrijkste kenmerk van ARFID is een eet- of voedingsstoornis (zoals een duidelijk gebrek aan interesse in eten of voedsel, vermijden van voedsel vanwege sensorische kenmerken ervan en zorgen over de aversieve gevolgen van het eten) die blijkt uit een persisterend niet voorzien in de eigen voedings- en/of energiebehoeften, samenhangend met één (of meer) van de volgende kenmerken:
- Significant gewichtsverlies (of het niet bereiken van de te verwachten gewichtstoename, of achterblijvende groei bij kinderen);
- Significante voedingsdeficiëntie;
- Afhankelijkheid van enterale sondevoeding of orale voedingssupplementen;
- Een duidelijk interfereren met het psychosociale functioneren.
Bij ON zou je kunnen stellen dat er selectief wordt gegeten of dat bepaald voedsel wordt vermeden vanwege bezorgdheid over de aversieve gevolgen van eten (ongezond zijn of worden). Als de problemen samenhangen met ernstige lichamelijke en/of psychosociale gevolgen kan dan ook worden overwogen de diagnose ARFID te stellen. Tenzij de persoon toch graag wilde afvallen – vanuit angst om dik te worden of vanwege zorgen rondom het lichaamsbeeld. In dat geval zou de problematiek eerder bij een vorm van anorexia of boulimia passen, of mogelijk binnen een restcategorie. Maar mensen met zogenaamde ‘orthorexia nervosa’, wier eetpatroon als voornaamste doel heeft om ‘gezond te zijn’ (en dus niet om lichaamsvormen of gewicht te beïnvloeden), kunnen ook met een ARFID-diagnose een goede behandeling krijgen. Kortom, er is geen behoefte aan weer een nieuwe voedings- of eetstoornis.’
Impact op het dagelijks leven
Ook waar het gaat om het vaststellen van lichamelijke of psychosociale gevolgen suggereren Strahler en Stark dat er nog onvoldoende sterk bewijs ligt. Onderzoeksresultaten zijn voornamelijk afkomstig van casereports en cross-sectionele onderzoeken in niet-klinische groepen, wat de waarde ervan beperkt. Uit dat onderzoek blijkt overigens wel dat ON-eetgedrag impact heeft op aspecten van het dagelijks leven. Zo lijkt ON-eetgedrag gepaard te gaan met lager welbevinden, minder positief affect en juist meer negatief affect. Over de gevolgen ervan op het gebied van angst en stress is meer discussie. Daar waar het gaat om angst op het gebied van het uiterlijk, negatieve evaluatie en tevredenheid met het eigen lichaam lijken er negatieve effecten zichtbaar. Opvallend genoeg zijn dat nu net díe aspecten die we ook vaak zien bij een eetstoornis als anorexia of boulimia.
Grens
Een laatste vraagstuk is waar de grens ligt tussen een (gezonde) focus op gezond eten en een pathologisch eetpatroon. Dat dit een breder vraagstuk is blijkt uit de huidige discussies rondom de waarde van de DSM.
Al met al concluderen Strahler en Stark de we zeer voorzichtig moeten zijn in het gebruik van het label orthorexia nervosa. Zeker wanneer we, zoals Sandra en Hermien terecht stellen, met een bestaande diagnose toekunnen.