Straffen en/of behandelen?

Drie theorieën over straf en hun invloed op behandeling

door VGCt
16 minuten leestijd

‘Er worden drie theorieën van straf besproken, in het kader van een ethische code voor de forensische psychologie. Dit artikel uit 2009 is onderdeel van en aanzet tot een bredere discussie over de dubbele rol van therapeuten. Dit artikel is echter vooral interessant omdat de theorieën verschillende rechtvaardigingen over straf geven, die goed herkenbaar zijn en die ons werken beïnvloeden. Het kan ons helpen valkuilen te vermijden en een visie te ontwikkelen over hoe wij onze cliënten zo goed mogelijk kunnen helpen.’

Auteur: Bernard ten Hag

Twee opmerkingen wil ik nog toevoegen. De vraag is hoeveel therapeutische arbeid aan het delict besteed moet worden (middels cognitieve herstructurering en werken aan empathie). Ook in de behandeling van cliënten uit de geestelijke gezondheidszorg vindt confrontatie met pijnlijke issues plaats die zij, net als forensische cliënten, liever vermijden. Deze pijn hoeft niet als straf gezien te worden’.

Vraag is of therapeuten in de forensische zorg voldoen aan de ethische standaarden van de geestelijke gezondheidszorg of niet. Sommigen menen van wel, omdat zij geen dwang of straf in hun behandeling toepassen. Anderen betwisten dit. Zij vinden dat in de forensische zorg de traditionele codes tekortschieten. Vanwege het accent op bescherming van de gemeenschap en behandeling onder voorwaarden zou behandeling gezien moeten worden binnen een juridisch kader. Door deze juridische lens op behandeling worden de onvermijdelijke conflicten en verwarringen vermeden bij het toepassen van de ethische codes uit de geestelijke gezondheidszorg binnen de forensische setting. Behandeling is te zien als een vorm van straf.

In dit artikel wordt deze opvatting bestreden. Theorieën over straf verschillen van theorieën over behandeling en rehabilitatie. Beide theorieën kunnen het beste gezien worden als kaders die zich op verschillende problemen richten: afkeuren van misdaad en opleggen van verplichtingen/lasten (straf) versus vermindering van problemen en vergroting van iemands welbevinden (behandeling). Deze twee kaders overlappen elkaar echter ook in die zin dat sommige aspecten van behandeling in het kader van rehabilitatie een straffend karakter hebben in die zin dat ze iemand confronteren met zin delict. Het verschil tussen deze twee normatieve kaders ligt in hun relatie tot verantwoordelijkheid. Bij straf wordt iemand verantwoordelijk gehouden voor zijn misdrijven. Behandeling is gericht op een tekort of op disfunctioneren. Hoewel een persoon verantwoordelijk is voor zijn gedrag, is hij niet noodzakelijkerwijze verantwoordelijk voor cognitieve, affectieve en gedragsmatige tekorten die zijn opties voor doelen beperken. Deze psychologische en sociale problemen liggen in iemands ongunstige leerervaringen, sociale deprivatie en biologische disfuncties.

Of deze twee concepten of gezichtspunten nu juist of niet juist zijn, opvattingen over straf en rechtvaardigheid zijn belangrijke issues. Er zijn verschillende theorieën die straf rechtvaardigen en die ethische problemen voor therapeuten kunnen geven. Het is nuttig kennis te nemen van deze verschillende theorieën.

Definities van straf

Straf kent vijf noodzakelijke elementen: (1) geautoriseerd – door de staat; (2) intentioneel, (3) afkeurend (reprobative); (4) vergeldend (retrubitive), en (5) schadelijk voor de persoon. Het feit dat schade wordt toegebracht vraagt om een expliciete rechtvaardiging. Therapeuten moeten op de hoogte zijn van de ethische uitdagingen die met straf gepaard gaan om de volgende redenen:

  1. Behandeling vindt plaats binnen een justitieel kader.
  2. Onder beleid en praktijk van justitie zitten een aantal vooronderstellingen over straf. Deze vooronderstellingen beïnvloeden het therapeutisch werken. Goed psychologisch handelen kan hierdoor in gevaar worden gebracht.
  3. Het is onvermijdelijk dat sommigen taken vanuit beide gezichtspunten gezien kunnen worden. Als voorbeeld wordt cognitieve herstructurering gegeven dat confrontatie inhoudt over aard van delict en de mate waarin dader verantwoordelijk is voor toegebrachte schade. Ander voorbeeld is slachtofferempathie, bedoeld om de impact op slachtoffers te leren zien. Dat kan voor de dader zeer ongemakkelijk aanvoelen. Therapeutisch is dit eerder gericht op ethiek dan op psychische gezondheid. De vijf elementen van straf zijn in dit soort interventies duidelijk te herkennen. Dat geldt niet voor werken aan intimiteitsvaardigheden en aan stressmanagement.

Drie verschillende rechtvaardigingen voor straf worden in het artikel behandeld:

  1. Straffen om recidive te voorkomen – consequentialisme

De rechtvaardiging van straffen ligt in de gevolgen. De blikrichting is vooruit. Er wordt een directe relatie gelegd tussen straf en vermindering van misdaad: het moet iemand afschrikken. Veronderstelling is dat iemand door de straf tot inkeer komt (zijn karakter hervormt). De schadelijke effecten voor de gestrafte zelf wegen in deze theorie minder zwaar vanwege het grotere belang dat aan vermindering van misdaad en daarmee de veiligheid van de samenleving wordt toegekend.

De praktische implicaties zijn tweevoudig. (1) De nadruk op afschrikking creëert een druk op therapeuten om risicovariabelen bij individuele daders op te sporen. Focus op daders is eerder technisch dan persoonlijk van aard: zij worden gezien als risicodragers, en de aandacht voor de therapeutische relatie en voor de doelen van de dader zijn secundair. (2) Er wordt vooral gezocht naar factoren die (misdadig)gedrag veroorzaken, in tegenstelling tot het zoeken naar hoe de dader de wereld ziet en wat zijn redenen zijn om zich zo te gedragen. Een dader wordt als middel gezien voor de veiligheid in de samenleving en niet zozeer als een moral agent, iemand die moreel handelt, autonoom is, inherent waardig en met gelijke rechten als iedereen. In het licht van deze reductionistische, objectieve attitude is een behandeling gericht op het vergroten van iemands mogelijkheden niet het eerste belang. Programma’s gericht op het verminderen van risico lijken meer op uitbreiding van straf gezien de sterke nadruk op veiligheid voor de samenleving en op het monitoren van de dader.

Deze theorie kent twee problemen. (1) Vanwege het doel van risicovermindering kunnen individuele rechten genegeerd worden en is er weinig aandacht voor een maatschappelijke verplichting tot hert bevorderen van reintegratie. Dit is in strijd met de kernwaarden van een vrije samenleving waarin personen als autonome wezens worden gezien die het recht op eigen opvattingen hebben over wat ze willen nastreven zolang ze de rechten van anderen op dezelfde wijze respecteren. Alle personen moeten gezien worden als doelen in zichzelf en niet als middel tot ander doel. (2) De effecten van (harde) straf op vermindering van recidive tellen meer dan het welzijn van de dader. Vooral voor daders uit kwetsbare groepen kunnen de negatieve effecten van straf aanzienlijk zijn. De bejegening is eerder confronterend. Er is geen dialoog met de dader. Het wordt hem aangedaan.

Deze theorie lijkt sterk op de filosofie van het Risk-Need-Responsivity (RNR)-model. Therapeuten zouden in dit kader bovengenoemde problemen uit het oogpunt van ethisch handelen dienen te vermijden.

  1. Straffen als vergelding

Theorieën over vergelding kijken eerder terug en zien straf als een rechtvaardiging voor misdadig gedrag. Het voornaamste doel van straffen is daders verantwoordelijk te stellen door hen een straf op te leggen min of meer gelijk aan de toegebrachte schade. Straf hoeft niet zozeer misdaad te verminderen, de daders verdienen te lijden aan wat ze verkeerd hebben gedaan. Deze theorieën gaan in tegenstelling tot bovengenoemde consequentionalistische theorieën wel uit van de mens als moreel handelend persoon. Straf erkent de autonomie en de verantwoordelijkheid van de dader. De dader wordt gezien als een persoon die recht op straf heeft. De dader op een andere manier bekijken – hij komt moreel tekort of hij begrijpt niet wat hij doet – wordt als een niet acceptabele vorm van paternalisme gezien.

De praktische implicaties van deze theorie zijn dat straf inherent gerelateerd is aan iemands verkeerde daden en dat de rechten van het slachtoffer en het gezichtspunt van de samenleving prioriteit hebben in de veroordeling en de daarop aansluitende interventies. Straf staat het slachtoffer toe zijn woede te uiten. Het verantwoordelijk stellen moedigt de dader aan de toegebrachte schade onder ogen te zien die goed gemaakt kan worden door de straf te accepteren. De ethische uitdaging voor therapeuten ligt in de bedreiging van de rechten van daders en de daaruit volgende beperkte middelen voor behandeling en reïntegratie. Het gaat eerder om goedmaking en herstel dan om rehabilitatie van de dader zelf. Daders worden geacht competent te zijn en daarom is er weinig reden om hun sociaal en psychologisch functioneren te onderzoeken, want dat zou juist weinig getuigen van respect, omdat de dader daarin zijn autonomie en verantwoordelijkheid wordt afgenomen.

Deze theorie impliceert dat een legitiem psychologisch probleem als impulsiviteit eerder als wilszwakte dan als een zelfregulatieprobleem wordt gezien. Een neiging tot recidive wordt eerder opgevat in termen van plan en bedoeling dan van psychologische kwetsbaarheid. Psychologische issues tellen niet en ondanks problemen die aandacht verdienen, wordt er van de dader verwacht dat hij zijn eigen weg bewandelt, zonder therapeutische hulp. Deze theorie wil de medicalisering van het justitiële systeem voorkomen en daarmee de tendens om daders als slachtoffer te zien. Het is de straf zelf dat tot acceptatie en nemen van verantwoordelijkheid, tot spijt en tot de karakter-hervorming leidt.

Ook aan deze theorie zitten problematische kanten. Wat iemand aan straf verdient is niet goed te bepalen. Zo kan de ‘winst’ van diefstal in straf berekend worden, maar hoe zit dat met een zedendelict? Moet de staat ook ingrijpen in onjuist handelen – bijvoorbeeld overspel? Proportioneel handelen is moeilijk te bepalen: misdrijven zijn niet in een valide volgorde van schadelijkheid te plaatsen. Hoe is op fysieke schade te reageren? Hoe op fraude? Het komt voor dat relatief kleine vergrijpen overmatig hard gestraft worden.

  1. Straffen in gesprek met de dader: communicatieve theorie

De communicatieve theorie bevat elementen van beide bovengenoemde theorieën. De blik is niet voor- of achteruit maar rondom, naar de ander. Alle betrokkenen, inclusief daders, hebben gelijke rechten omdat iedereen een gelijke morele status heeft. Het focus van deze theorie ligt daarom op de relatie met de dader. Een dader worden gezien als ‘een van ons’, als lid van een normatieve gemeenschap en daarom zowel gebonden aan als beschermd door algemene waarden van autonomie, vrijheid en privacy. Misdaden worden gezien als schending van maatschappelijke normen waarvan geacht wordt dat de daders die normen ook ondersteunen. Het verschil tussen de communicatieve theorie en de vergeldende theorie is dat de dader gezien wordt als lid van de gemeenschap en niet als individu die verantwoordelijk wordt gehouden.

Veronderstelling van dit gezichtspunt is dat een dader zowel verantwoordelijk gehouden moet worden voor zijn daden, maar dat hij ook benaderd moet worden als iemand van gelijke waarde en dus met respect te behandelen. Vanwege de gelijkheid in morele status moet een straf de dader eerder overtuigen van het nemen van verantwoordelijkheid dan ertoe dwingen. Het doel van straffen moet zijn met iemand de onjuistheid van zijn handelen te bespreken, zodat er gelegenheid is tot goedmaking en daarmee tot verzoening. Een zware straf (gevangenis) is verplicht te geven omdat het de dader laat zien dat het ernstig is wat hij misdaan heeft en dat dat sociale afkeuring verdient. Doel is herstel van de relatie met het slachtoffer (indien mogelijk) en met de gemeenschap. Door te straffen wordt gehoopt dat de dader (1) tot berouw zal komen – waardoor schuldgevoel en erkenning van straf, waardoor verantwoordelijkheid wordt genomen, (2) tot inkeer komen – commitment om de aan het delict gerelateerde attitudes en gedragingen te veranderen, en (3) zichzelf verzoenen met diegene die hij iets heeft aangedaan – een proces van herstel van gebroken relaties.

Het gaat daarbij niet om een morele heropvoeding, want dat getuigt niet van respect van zijn status als lid van de morele gemeenschap. Demonisering of isolering is eveneens uit den boze. Straf is niet bedoeld om daders te markeren als intrinsiek deviant of onverbeterlijk. De straf erkent eerder zijn status als lid van de gemeenschap – hoewel deze op dit moment lager is – en straf is een kans om orde op zaken te stellen en weer volwaardig lid van de gemeenschap te worden.

De praktische implicaties zijn dat alle betrokken partijen bij de implementatie van straf worden betrokken omdat misdaad niet alleen een individuele zaak is maar een verantwoordelijkheid van de gemeenschap. Daders zijn aan de samenleving verantwoording schuldig. Slachtoffers hoeven niet te vergeven maar moeten daders de kans geven in de gemeenschap te integreren, en de gemeenschap verplicht zich ertoe de integratie mogelijk te maken, door educatie, onderdak en toegang tot allerlei andere voorzieningen.

De implicaties voor behandeling zijn drievoudig. Straffende onderdelen van therapeutische programma’s als cognitieve herstructurering (zoals onderdelen van empathietraining) zijn bedoeld om daders te overtuigen dat zij anderen schade hebben berokkend en hen te brengen tot kritische reflectie. In een proces van zelf-afkeuring wordt verwacht dat daders zich schuldig voelen en gemotiveerd zullen worden om hun levensdoelen op legale wijze leren te verkrijgen. Het element tot inkeer komen verwijst naar deze motivatie om het gedrag te veranderen. Wanneer een dader zich realiseert dat hij iemand onterecht schade heeft berokkend, zal dit tot een ferm besluit leiden om te doen wat nodig is om herhaling te voorkomen. Hier komt de dubbele rol van de forensische therapeut naar voren: als behandelaar en als facilitator van morele verandering hetgeen niet onder de traditionele therapeutische rol valt, omdat het direct raakt aan strafelementen als afkeuring, spijt, tot inkeer komen en verzoening. Bij de verzoenende component wordt van de dader een excuus en poging tot herstel gevraagd. De gemeenschap moet de verplichting op zich nemen tot reïntegratie.

De implicaties voor de klinische praktijk wordt het beste samengevat in de concepten inclusiviteit en wederzijds respect. Daders worden gezien als medeburgers, lid van dezelfde politieke en morele gemeenschap met door iedereen gedeelde rechten en plichten. Ze worden verantwoordelijk gehouden voor de schending van normen, omdat iedereen zich aan normen moet houden en ze worden veroordeeld om de belangen van iedere burger te beschermen. Straf moet daarom op respectvolle wijze plaatsvinden, met de boodschap dat het verkeerd is wat zij hebben gedaan, met de hoop dat ze er spijt van hebben, zichzelf daarin veranderen en zich met anderen verzoenen. Behandeling (rehabilitatie) bouwt op waarden als respect, autonomie, waardigheid en wederkerigheid. Het good lives model biedt hiervoor betere aanknopingspunten dan het RNR-model, omdat het de diepste behoeftes van daders ernstig neemt. De gebruikelijke implementaties van het RNR-model neigen naar preoccupatie met opsporing en management van risicofactoren en minder prioriteit geven aan behoeftes, interesses en voorkeuren van daders.

Een kritisch punt is echter de ethische rechtvaardiging van aansturen op spijt. Hebben veroordeelden in een vrije samenleving niet het recht om op eigen manier te reageren? Is het niet intrusief en zelfs dwingend om aan te dringen op spijt als onderdeel van straf? Het gaat in deze theorie echter niet om morele heropvoeding, in de zin dat de dader bijgebracht moet worden wat wel of niet mag. Deze opvatting ondermijnt de autonomie van dader als moreel handelend persoon. Het behoort tot de inherente waardigheid van daders om hier al of niet mee in te stemmen. Daders zijn in staat tot kritische reflectie en autonome besluitvorming met betrekking tot hun crimineel en toekomstig gedrag.

Professionele ethische code voor forensische psychologie

Zoals hierboven beschreven bestaat er een overlap tussen straf en behandeling. De traditionele ethische code van de algemene geestelijke gezondheidszorg is volgens de auteurs onvoldoende om forensische therapeuten richting te geven. Het unieke karakter van de forensische praktijk is dat sommige aspecten ervan meer met straf te maken hebben (bepaalde aspecten van cognitieve herstructurering op het delict gericht) en andere aspecten meer het vergroten van competenties als doel hebben (bijvoorbeeld verbeteren van de communicatieve vaardigheden). Deze tweeledige taak vraagt daarom om een dubbele code. De communicatieve theorie kan een beter antwoord geven op de onvermijdelijke spanningen in de forensische praktijk dan de consequentiële of vergeldende theorieën. De consequentiële theorie heeft onvoldoende oog voor de zelfsturing en de waardigheid van de dader. Bij de vergeldende theorie overstemmen de issues rond verantwoordelijkheid het standpunt dat daders medeburgers zijn en dat succesvolle re-integratie nodig is. De communicatieve theorie legt nadruk op verzoening en hervorming, staat meer open voor re-integratie en voor het recht van daders om op respectvolle wijze behandeld te worden, zoals dat voor alle leden van de gemeenschap geldt.

Bron

Ward, T., & Salmon, K. (2009). The ethics of punishment: Correctional practice implications. Aggression and Violent Behavior, 14, 239-247.

Misschien ook interessant voor jou