Met CGT inzetten op sterke kanten van autisme

‘We zouden wat minder krampachtig mogen omgaan met de diagnose’

door Mieke Ketelaars
9 minuten leestijd

Cognitieve gedragstherapie bij autismespectrumstoornissen wordt momenteel niet specifiek aan- of afgeraden. Ondanks deze terughoudendheid heeft cognitief gedragstherapeutisch werker Ron de Joode er positieve ervaringen mee.

Wat is je achtergrond?

‘Ik ben als cognitief gedragstherapeutisch werker eerst zo’n vijftien jaar bij het Amsterdam Medisch Centrum (AMC) werkzaam geweest op de zorglijn Angststoornissen. Daar heb ik samen met dr. Nienke Vulink een behandeling opgezet voor hoarding (verzameldwang). Mensen met een krachtige overtuiging, bij wie vaak langdurige zorg nodig is. Niet de meest makkelijke doelgroep om even winst te boeken. Bij het AMC zagen we regelmatig mensen met een dwangstoornis met comorbiditeit autisme, waardoor we uiteindelijk een onderzoek zijn gestart naar wat werkt voor die specifieke groep. Afgelopen jaar heb ik de overstap gemaakt naar het Leo Kannerhuis, een specialistisch centrum voor mensen met ASS.’

Jij hebt positieve ervaringen met cognitieve gedragstherapie bij mensen met ASS?

‘Ja, zeker. In eerste instantie boden we vooral individuele behandelingen aan. Maar als gevolg van een gebrek aan generalisatie zagen we veel uitval onder de patiënten met ASS. Zeker bij deze groep moet je iets praktisch doen. Dus niet alleen praten, maar laten ervaren dat dingen ook op een andere manier kunnen. Dat doen we nu in een groepstraining specifiek voor mensen met ASS en angstklachten. We gaan bijvoorbeeld met een metro Amsterdam in en oefenen daar in vivo. Dat werkt voor deze groep heel goed. Het is ook bijzonder mooi om te zien dat we op deze manier een doelgroep kunnen helpen die nu vaak eenzaam thuis zit omdat ze sociaal contact vermijden en daardoor bijvoorbeeld niet kunnen studeren of werken.

Werkt zo’n behandeling beter in een groep?

‘De wereld speelt zich snel af voor mensen met ASS. We geven continue signalen aan elkaar door waar betekenis aan moet worden gegeven. Als daar je kwetsbaarheid zit, zul je geneigd zijn je terug te trekken. In een groep kunnen mensen met ASS elkaar als lotgenoten steunen. En door samen praktisch te oefenen, ontstaat er meer zelfvertrouwen en zelfwaardering. In de behandeling zien we dat ze sneller in staat zijn om sociale contacten aan te gaan en naar school of werk te gaan.’

Toch wordt cognitieve gedragstherapie momenteel volgens de richtlijnen niet specifiek aan- of afgeraden. Wat vind je daarvan?

‘Behandeling van ASS is een jonge tak van sport in vergelijking met bijvoorbeeld behandeling voor depressie. Veel van wat we doen is gebaseerd op ervaringen vanuit de klinische praktijk. Je moet je dan goed realiseren wat een richtlijn is. Een richtlijn is precies dat, een richtlijn. Het geeft richting aan welke kant je met elkaar op moet kijken en denken. Er is niets dat in de weg staat om cognitieve gedragstherapie aan te bieden aan mensen met ASS. We hebben alleen nog niet genoeg bewijsmateriaal verzameld in welke situatie of met welke specifieke problematiek het beter of minder goed werkt.’

Dus over een paar jaar zal het veld er wellicht heel anders uitzien?

‘Dat denk ik wel, ja.’

Veel therapeuten zijn volgens jou nog terughoudend vanwege het risico op overprikkeling bij patiënten met ASS. Is dat terecht?

‘Overprikkeling speelt natuurlijk mee bij ASS, zeker wanneer je het hebt over informatieverwerking. Dat verloopt bij een deel van de mensen met ASS anders, doordat ze moeite hebben met betekenis geven, met het executief functioneren of door een beperkte centrale coherentie. Maar als je daar rekening mee houdt, is het goed te hanteren. En ook bij depressie en paniekklachten is er een reëel risico op overprikkeling. Iemand met een paniekstoornis ga je in de eerste oefening ook niet confronteren met zijn grootste angst. Dat is gedoemd te mislukken. In die zin wordt het groter gemaakt dan het daadwerkelijk is. Je blijft altijd kijken naar wat past bij de problematiek én bij de patiënt. Daar pas je dan de opbouw van je oefeningen op aan.’

Hoe pak je dat in de praktijk aan?

‘Het is vooral belangrijk om te inventariseren waar de overprikkeling door wordt veroorzaakt. Van de week was ik bijvoorbeeld op huisbezoek bij een meneer met een sterk doucheritueel. Hij merkte dat hij bij stress langer bezig was met zijn ritueel. Je kunt dan  natuurlijk zeggen dat de stress moet verminderen, maar als je niet weet waar die vandaan komt, kun je niks. Je geeft iemand iets tastbaars door te kijken waar hij invloed op heeft. En als het vanuit de ASS te verklaren is, kun je het acceptatiemodel bespreken.’

Zorgvuldig inventariseren en afwegen dus?

‘Zeker. Als cognitief gedragstherapeutisch werker start ik met inventariseren en psycho-educatie. Maar ik ga ook met een patiënt naar buiten. Dat is het mooie van het vak. Psychologen kunnen dat ook, maar het valt me op dat zij het grootste gedeelte van het werk op het kantoor doen.’

Maar dat zal geen verplichting zijn.

‘Nee, dat niet. Maar ze worden wel opgeleid om met name het cognitieve gedeelte van de therapie op te pakken. Ik merk dat er vaak oefeningen worden opgezet op kantoor. De patiënt krijgt vervolgens huiswerkopdrachten mee om deze in een thuissituatie te oefenen. Maar thuis worden de emoties – de angst en de stress – torenhoog en dan moet een patiënt het in zijn eentje doen. Dat lijkt me hartstikke zwaar. Als cognitief gedragstherapeutisch werker kan ik er als coach naast staan.’

Roept het label autisme onnodige voorzichtigheid op?

‘Dat denk ik wel. We zouden wat minder krampachtig mogen omgaan met de diagnose. Dat zie je bijvoorbeeld ook wanneer iemand gedurende zijn leven met ASS wordt gediagnosticeerd. Zo iemand heeft dan een mooie carrière, maar valt uiteindelijk toch uit. Nadat er psycho-educatie is gegeven, keert hij of zij vaak niet meer terug naar dat oude niveau. Je ziet bij wijze van spreken iemand vanuit een academische functie na diagnose terug in de groenvoorziening. Dat is jammer, want we doen daarmee geen appel meer op het talent dat zo iemand heeft. Misschien was dat wat ze wilden teveel, maar je hoeft niet compleet terug. Dat zouden jij en ik ook niet doen. Dan ga je iemand onderwaarderen op datgene waar hij altijd goed in is geweest, op zijn kwaliteiten. Zorg dat er iemand is die onder andere het raamwerk kan maken waarbinnen mensen met ASS hun werk kunnen doen.’

Kunnen we die kwaliteiten waar je het over hebt ook meer inzetten bij cognitieve gedragstherapie?

‘Zeker. Veel mensen met ASS zijn zogenaamde zwart-wit denkers. Het is goed of het is fout. Als je dat inzet wanneer je een cognitief schema uitwerkt, kun je snel resultaat boeken. Ik doe dat door dat zwartwit denken in te zetten op de eerste gedachte. Want wat gebeurt er met al die andere gedachten als die eerste gedachte niet klopt? Dan klopt de rest automatisch ook niet. En dan hoef je dus ook niet angstig te zijn. Hetzelfde geldt voor het veiligheidsgedrag dat eraan gekoppeld is. Als die eerste gedachte niet klopt, hoef je bijvoorbeeld ook je moeder niet twintig keer op een dag te bellen voor bevestiging. Je moet het gedrag dan natuurlijk nog wel stap voor stap gaan afbouwen. Als iemand dat al vijftien jaar doet, dan is het een standaard gedragsrepertoire. Maar dan zit je dus al op het gedragstherapeutische deel.’

Dat zwart-wit denken kan dus eigenlijk versnellend werken in therapie?

‘Ja. Veel mensen met obsessief compulsieve problematiek gaan alles nog stap voor stap beredeneren. Mensen met ASS doen dat veel minder. De eerste stap klopt niet? Klaar, door naar de volgende. Je kan dus ook de kracht van autisme inzetten bij de cognitieve  problemen. Dat is prachtig.’

Misschien ook interessant voor jou