Cognities belangrijk bij behandeluitkomst van kinderen met een socialeangststoornis

Meer aandacht nodig

door Mieke Ketelaars
4 minuten leestijd

In de behandeling van kinderen met een angststoornis moet er meer aandacht komen voor cognitieve factoren, aldus psychologe Lynn Mobach die in november 2021 promoveerde aan de Radboud Universiteit Nijmegen en Macquarie University Sydney. Maar wat zijn dat dan voor cognitieve factoren? En wat betekent dat voor de praktijk?

Kwetsbaar

Hoewel CGT-behandeling de gouden standaard is voor kinderen met een angststoornis, profiteren niet alle kinderen evenveel van behandeling. Met name kinderen met een socialeangststoornis blijken een kwetsbare groep met een minder gunstige behandelprognose. De reden daarvoor is niet bekend, hoewel er in het veld wel degelijk vermoedens zijn, aldus Mobach. ‘Cognitieve theorieën stellen dat sociale angst in stand wordt gehouden door negatieve gedachten en cognitieve vertekeningen over sociale situaties. De behandeling van volwassenen met een sociale angststoornis wordt specifiek afgestemd op deze in standhoudende cognities waarbij onder andere gebruik wordt gemaakt van gedragsexperimenten en videofeedback. Bij kinderen ligt dat anders, omdat we bij deze groep nog veel minder weten over cognitieve vertekeningen en de omstandigheden waaronder die zichtbaar zijn. De behandeling van kinderen met een socialeangststoornis bestaat momenteel dan ook uit een generieke aanpak die ook wordt ingezet bij andere angstproblemen.’

Specifieke cognities

Mobach onderzocht daarom eerst of er bij kinderen met een sociale angststoornis überhaupt sprake is van specifieke disfunctionele gedachten en een vertekening in de interpretatie van sociale situaties (ook wel interpretatiebias). ‘Disfunctionele gedachten bevatten bijvoorbeeld over gedachten zoals ‘Ik zal gepest worden’ of ‘Kinderen zullen me raar vinden’. Bij een interpretatiebias gaat het meer om de neiging ambigue sociale situaties als negatief of bedreigend te interpreteren. Wanneer twee kinderen bijvoorbeeld samen aan het lachen zijn, kan een kind met een socialeangststoornis dat negatief interpreteren als ‘Zij lachen mij uit’ in plaats van ‘Ze maken een leuk grapje samen.’

De resultaten van Mobach’s onderzoek wijzen inderdaad in de richting van een specifiek cognitief profiel voor sociale angst. Kinderen met een sociale angststoornis hadden vaker disfunctionele gedachten en neigden er meer naar ambigue sociale situaties op een negatieve wijze te interpreteren vergeleken met kinderen met andere angststoornissen. Mobach vond ook bewijs voor het belang van dat cognitieve profiel voor de uiteindelijke behandeluitkomst. ‘Kinderen die in hun behandeling een sterkere verbetering lieten zien qua disfunctionele gedachten en interpretatiebias, bleken uiteindelijk meer van de behandeling te profiteren. Omgekeerd bleek ook dat kinderen die minder verbetering lieten zien, minder baat hadden bij behandeling.’ Een belangrijk resultaat, benadrukt de onderzoeker, omdat het suggereert dat daar wat valt te winnen wat betreft behandeleffectiviteit.

Comorbide stemmingsstoornissen

Helaas zien we vaak dat kinderen met socialeangstproblemen ook andere problemen ervaren, zoals depressieve klachten. Volgens Mobach is daar in onderzoek nog weinig aandacht voor wanneer het gaat om het onderzoeken van disfunctionele gedachten en interpretatiebias. ‘We kijken voornamelijk naar de primaire stoornis, in dit geval sociale angst. Tegelijkertijd weten we dat de praktijk veel complexer is en comorbiditeit geen uitzondering is.’

Mobach keek daarom of het cognitieve profiel van sociaal angstige kinderen met een comorbide stoornis anders was dan dat van sociaal angstige kinderen zonder comorbide problematiek. Dat bleek inderdaad het geval: kinderen die naast hun socialeangststoornis ook kampten met een stemmingsstoornis hadden meer sociale disfunctionele gedachten dan kinderen zonder comorbide stemmingsstoornis. Op zich ook logisch, aldus de onderzoeker. ‘Als je kijkt naar de inhoud van gedachten bij stemmingsproblematiek, dan zie je vaak cognities over persoonlijk falen. Bij kinderen die naast sociale angst ook stemmingsklachten hebben, verwacht je dat dergelijke cognities ook binnen sociale situaties voorkomen.’ Dat betekent echter ook dat kinderen met een comorbide stemmingsstoornissen in behandeling al met 1-0 achterstaan. Niet zozeer omdat ze minder profiteren van de behandeling, maar wel omdat ze bij de start van behandeling vaak meer klachten hebben. Het is belangrijk dat de behandelaar zich daar bewust van is.

Praktisch toepasbaar

Volgens Mobach zal de komende jaren duidelijker worden of we – net als bij volwassenen – bij kinderen van een meer generalistische aanpak moeten overstappen naar een specifieke behandeling voor socialeangstproblematiek. ‘Ik denk dat dit de behandeleffectiviteit kan verbeteren, maar of dat ook zo is, zal in vervolgonderzoek moeten worden aangetoond.’

Mobach, L. (2021). Disorder-Specific Cognitive Distortions in Childhood Social Anxiety and their Role in Treatment Outcome. [Doctoral dissertation, Sl: sn].

Misschien ook interessant voor jou