Van dag tot dag: ouder-kind-interacties onder het vergrootglas

Loes Janssen deelt de bevindingen van haar promotieonderzoek en slaat een brug naar de praktijk

door Maria Bekendam
9 minuten leestijd

Al sinds haar studententijd is Loes Janssen (Universiteit Leiden) geïnteresseerd in angst- en depressieklachten of, zoals ze dat zelf omschrijft, de ‘internaliserende kant van problematiek bij jongeren’. Jeugdigen in de leeftijd van twaalf tot zeventien jaar maken zich steeds meer los van hun ouders en dat brengt een interessante gezinsdynamiek met zich mee. Een dynamiek die zich niet altijd laat vangen door vragenlijstonderzoek. Met dagboekmetingen heeft Loes tijdens haar promotietraject inzicht gekregen in de samenhang tussen oudergedrag en stemming van jongeren mét en zonder depressieklachten. Wat bleek? Percepties over het opvoedgedrag van hun ouders verschilden niet tussen jongeren mét en zonder depressieklachten.

Tijdens de adolescentie neemt de prevalentie van psychische problemen toe. Wereldwijd kampt ruim dertien procent van de jongeren tussen de tien en vijftien jaar met psychische problemen, waarvan een overgroot deel stemmingsstoornissen is. De eerste signalen dat het niet goed gaat met een kind laten zich vooral in de thuissituatie zien. Ondanks de veranderende relatie met de ouders in deze adolescente fase, blijft de ouder-kind relatie essentieel voor het welzijn van jongeren. De moeilijkheid voor de ouders ligt volgens Loes vooral bij hoe je je in dat geval opstelt naar het kind. “Hoe kun je als ouder nog steeds deze belangrijke rol vervullen terwijl je je kind tegelijkertijd de vrijheid wil geven om zichzelf te ontwikkelen en meer los te komen?”

Tijdens haar onderzoeksMaster Ontwikkelingspsychologie kreeg Loes de mogelijkheid zich bezig te houden met studies op basis van dagboekmetingen (ook bekend als Ecological Momentary Assessment (EMA)), om participanten dagelijks en meerdere momenten per dag te vragen hoe ze zich voelen. Dat smaakte naar meer. In haar proefschrift maakte ze daarom gebruik van EMA om te onderzoeken in hoeverre oudergedrag en de stemming van jongeren (met en zonder depressieklachten) binnen gezinnen van moment tot moment en ook van dag tot dag met elkaar samenhangen. Interessant is ook dat ze dit zowel vanuit het perspectief van de jongeren als vanuit de ouders heeft bekeken. Loes licht het belang van beide perspectieven toe: “Juist die interactie tussen ouder en kind is zo belangrijk. Als ouders bijvoorbeeld iets doen wat, onbedoeld, niet prettig voelt voor het kind is het goed om dat als kind aan te kunnen geven. Vanuit de ouders kunnen dus vragen spelen als: hoe pak je de interactie met je puber aan en op welke momenten is steun bieden wel fijn voor het kind?”

Dynamische interacties blijven robuust

Om met het perspectief van de jongeren te beginnen, includeerden Loes en haar collega’s 242 jongeren die drie keer gedurende zeven dagen acht vragenlijsten invulden op hun smartphone. Aan het einde van de dag kregen ze telkens de vraag over de mate van steun die ze van hun ouders hadden ondervonden die dag. Niet geheel verassend bleek dat, over het algemeen, de jongeren een meer negatieve stemming rapporteerden op dagen dat ze hun ouders als minder steunend ervoeren. Dit gold vooral voor jongeren die last hadden van depressieve symptomen. Opvallend was dat er ook jongeren waren die een meer negatieve stemming hadden op dagen dat ze hun ouders als meer steunend ervoeren. Sekse en sociale steun konden deze verschillen tussen de jongeren niet verklaren.

Maar ook op de interactie tussen ouders en kinderen met en zonder depressie werd ingezoomd. In een vervolgstudie (Het RE-PAIR onderzoek1) includeerden Loes en haar collega’s 80 jongeren zónder psychische klachten en hun ouders en 34 jongeren mét een depressie en hun ouders. Het bleek dat de warmte en kritiek van ouders op momenten tijdens een dag naar het kind niet verschilden tussen gezinnen mét en zonder depressie. Niet alleen vanuit het perspectief van het kind, maar ook niet vanuit het perspectief van de ouders. Een verklaring hiervoor hebben de onderzoekers niet direct. “Het verschil met eerder onderzoek, waar dit niet is gevonden, is dat je als jongere over langere periodes moet terugkijken naar je ervaringen. In ons onderzoek werd dagelijks op meerdere momenten gemeten. Het kan zijn dat je van moment op moment geen verschil vindt, maar dat het hem meer zit in de beleving of waardering achteraf die negatief gekleurd wordt door depressie”, licht Loes toe. Ook de COVID-19-pandemie bleek geen invloed te hebben op de interacties tussen de ouders en jongeren; het ouder-kind contact werd tijdens de pandemie door beiden als even warm en kritisch ervaren als twee weken vóór de pandemie.

Interacties en applicaties

De dynamiek van ouder-kind interacties lijkt dus best stabiel door de tijd. In hoeverre komen de perspectieven van de ouders over hun eigen opvoedgedrag overeen met die van hun kinderen? Hoe warm vinden ouders zichzelf bijvoorbeeld naar hun kinderen toe en komt dat overeen met hoe de kinderen dat zelf ervaren? Tegen de verwachting in waren jongeren positiever over het opvoedgedrag van hun ouders dan de ouders zelf. De jongeren rapporteerden bijvoorbeeld meer warmte en minder kritiek dan de ouders aangaven over zichzelf. Juist deze verschillen en overeenkomsten tussen de percepties van de ouders en kinderen bleken belangrijk voor de dagelijkse stemming van de jongeren. Zo rapporteerden jongeren bijvoorbeeld een meer negatieve stemming op dagen dat ze hun moeders minder warm vonden dan dat moeders zichzelf vonden. Dit was ook zo bij warmte van vaders.

Dagboekmetingen zijn al hot and happening op onderzoeksgebied, maar Loes en haar collega’s gingen nog een stapje verder. Met behulp van een Bluetooth Beacon (een kaartje dat Bluetooth-signalen uitzendt) en een app maten ze de fysieke nabijheid tussen jongeren en hun ouders. Kort na elke fysieke nabijheid vulden ze vragenlijsten in die inzicht gaven in de kwaliteit van de interacties. Jongeren bleken, in een periode van twee weken, vaker in de nabijheid te zijn van hun moeder dan hun vader.  Tijdens de interacties tussen ouder en kind bleek  dat meer doorgebrachte tijd samenhing met minder kritiek gerapporteerd door de moeders. Deze resultaten zijn exploratief van aard gezien de state-of-the-art meetmethoden. “Er zijn in ieder geval genoeg mogelijkheden voor vervolgonderzoek hiermee”, glimlacht Loes. “Het lijkt me bijvoorbeeld erg interessant om meer in te zoomen op fluctuaties van stemmingen bij kinderen en ouders gedurende de dag.”

Wederzijds begrip, binnen en buiten de behandelkamer

Wat zou Loes op basis van haar bevindingen willen meegeven aan behandelaars die werken met kinderen en jongeren? Vooral het belang van het betrekken van ouders bij het behandeltraject: “Natuurlijk begrijp ik dat die mogelijkheden soms beperkt zijn, maar ik denk dat beide ouders een belangrijke rol spelen in het bieden van steun als er problemen zijn. De moeilijkheid in die adolescente fase is dat jongeren niet altijd op een steunende ouder zitten te wachten. Voor ouders kunnen problemen bij hun kinderen lastig te verdragen zijn, omdat ze het beste willen voor hun kind. Maar soms is het juist essentieel om dat te verdragen en het kind de ruimte te geven om er zelf mee om te gaan”. Loes denkt dan ook dat belangrijk is om hierin een balans te vinden: “Wanneer is de steun van de ouders te veel en wanneer biedt je als ouder misschien juist te weinig steun? Ga daarover het gesprek aan met je kind. Laat het kind weten dat het zelf ook grenzen kan aangeven naar de ouders toe. Op welke momenten kun je steun bieden als ouder en op welke manier?”

In de praktijk bemerkt Loes overigens al een toenemende interesse in bijvoorbeeld systeemtherapie om het contact tussen ouder en kind binnen en buiten de behandelkamer te integreren. “Ik hoop dat mijn onderzoek één van de bouwstenen kan zijn om het belang van het betrekken van ouders aan te tonen. Zeker omdat behandelaars zich er al heel bewust van zijn, maar vaak beperkt worden in wat er mogelijk is. Mijn promotor vanuit de Universiteit Leiden, prof.dr. Bernet Elzinga, is in samenwerking met behandelaars bezig met het opzetten van een ouder-interventie2 om ouders psycho-educatie te geven over depressie bij jongeren. Met de ouder-interventie kunnen ze daarnaast ook persoonlijke doelen stellen: hoe kun je de communicatie met je kind verbeteren, maar ook leren te verdragen als er vanuit het kind niet direct iets terugkomt? Op die manier kan er meer begrip voor elkaar ontstaan3.”

Bronnen

1. https://www.re-pair.org/

2. https://sterksamen.nl/wie-zijn-wij/

3. Publiekslezing ‘Een kwestie van perspectief: opvoeding en welzijn van jongeren in het dagelijks leven. ‘ 11 november 2022 – Leiden University MediaSpace™ video portal

Over de onderzoeker

Loes Janssen studeerde aan de Universiteit Utrecht en haalde daar haar bachelorsdiploma Algemene Sociale Wetenschappen (2013), haar research master diploma Ontwikkelingspsychologie (2015) en haar masterdiploma Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken (2016). Vervolgens werkte Loes als junior onderzoeker binnen dezelfde universiteit en deed ze onderzoek naar de relatie tussen taalproblemen en gedragsproblemen bij kleuters. In november 2022 verdedigde ze haar proefschrift getiteld: Changes in perspective; Parenting and well-being of adolescents in daily life. Momenteel is ze werkzaam als post-doctoraal onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam, waarbij ze zich focust op de relatie tussen socialmediagebruik door adolescenten en hun welbevinden.

Misschien ook interessant voor jou