Van klachtgericht naar ‘boosten’ met welbevinden

Nieuwe focus in de behandelkamer

door VGCt
11 minuten leestijd

Dit is een ingekort artikel voor het VGCt magazine. Lees het volledige artikel.

Een intern onderzoek bij GGNet toont aan dat patiënten binnen de ambulante poli’s gemiddeld achtenhalf jaar onder behandeling waren. Dat zette klinisch psycholoog en promovenda Katinka Franken aan het denken. Wanneer is een behandeling klaar? Moeten patiënten helemaal vrij zijn van klachten of kan ook op een andere manier worden ingezet op welbevinden? Met een promotieonderzoek aan de Universiteit Twente naar de relatie tussen psychopathologie en welbevinden hoopt ze de focus in de behandeling te verrijken met welbevinden en patiënten meer positieve handvatten te bieden.

Als hulpverlener wil je dat het goed gaat met mensen. Dus wil je ze in hun leven ondersteunen en met ze meedenken, vooral als dagelijkse klachten centraal staan. Katinka legt uit: “Het heeft een belonend effect om met de patiënt te zoeken naar oplossingen voor alledaagse negatieve zaken. Het risico is dat die behandelingen blijven voortduren als we de nadruk blijven leggen op wat er niet goed gaat. Uiteindelijk kun je je twee dingen afvragen: zouden we de primaire focus op klachten kunnen veranderen? En ten tweede: moeten we ons op een gegeven moment niet realiseren dat het leven bestaat uit ingewikkeldheden en dat je die tegen blijft komen?” Katinka zocht contact met de Universiteit Twente, waar onderzoek naar de positieve psychologie en gezondheidseffecten daarvan centraal staan. De kern van de positieve psychologie: het leven is dingen tegenkomen die ingewikkeld zijn en dat gaat gepaard met lijden. De focus: hoe ga ik daarmee om? Met aandacht voor veerkracht en doorzettingsvermogen bekijk je met de patiënt de zaken van een andere kant.

Welbevinden, méér dan alleen happy zijn

Tijd voor minder nadruk op de psychopathologie en meer op welbevinden. Maar wat is nou eigenlijk welbevinden? Het bestaat uit drie componenten: emotioneel, psychologisch en sociaal. Katinka licht toe: “Bij emotioneel welbevinden denken de meeste mensen: dat je gelukkig bent en dat je lekker in je vel zit. Maar het is meer. Psychologisch welbevinden gaat over: doe ik de dingen waar ik plezier uit haal? Heb ik een dagbesteding waarin ik succeservaringen kan beleven? Kan ik mezelf accepteren zoals ik ben? Dan het sociale aspect: heb ik een plek in de maatschappij en doe ik mee?”.

Volgens Katinka is er een risico wanneer er te veel nadruk wordt gelegd op het emotioneel welbevinden, het nastreven van geluk. Veel patiënten leven namelijk redelijk geïsoleerd, wat bijdraagt aan klachten. Het belang van aandacht voor sociaal welbevinden is voor die mensen groot. Katinka: “Uit dat sociale aspect halen we veel positiefs: steun ontvangen of iets betekenen voor een ander. In de dagelijkse behandelpraktijk van de ggz ligt het accent nog sterk op klachtreductie en laten we mogelijkheden liggen meer aandacht te hebben voor, met name, het psychologische en sociale welbevinden. Bovendien vinden patiënten welbevinden, in de brede zin van het woord, minstens zo belangrijk als het verminderen van hun klachten. Natuurlijk willen ze ook niet somber of angstig zijn, maar welbevinden geeft houvast om het leven te kunnen bolwerken,” legt Katinka uit. Haar promotieonderzoek focust zich onder andere op de vraag of welbevinden hetzelfde is als psychopathologie. Met andere woorden: als je geen klachten hebt, ben je dan gelukkig? Of andersom: als je veel welbevinden ervaart, betekent dat dan dat je géén psychische problemen ervaart?

“PATIËNTEN VINDEN WELBEVINDEN, IN DE BREDE ZIN VAN HET WOORD, MINSTENS ZO BELANGRIJK ALS HET VERMINDEREN VAN HUN KLACHTEN”

Positieve bevindingen

In het eerste gepubliceerde artikel gedurende haar promotietraject laat Katinka zien dat het niet gaat om psychische klachten en welbevinden als uiteinden van hetzelfde continuüm, maar juist om twee losstaande dimensies, de basis van het zogenaamde twee-continua model. Welbevinden en psychopathologie sluiten elkaar niet uit: “Mijn onderzoek laat zien dat sommige patiënten veel klachten hebben, maar ook relatief veel welbevinden kunnen ervaren, en andersom. Uiteraard is naarmate je meer klachten ervaart, de kans op welbevinden kleiner. Zo toonden Lamers en collega’s aan dat, binnen de algemene populatie, de samenhang tussen klachten en welbevinden 0.33 is en deze relatie blijkt in de klinische populatie met 0.72 veel sterker. Dit roept de vraag op of het behandelen van klachten automatisch zal leiden tot meer welbevinden,” aldus Katinka. Nog een interessante constatering: mensen met meer klachten zijn vaak helemaal niet bezig met emotioneel welbevinden, maar juist met psychologisch welbevinden. Centraal staat dus niet: ‘Hoe kan ik gelukkiger worden?’, maar: ‘Doe ik ertoe?’ Katinka constateert: “Binnen de ggz gaan we lang door met het behandelen van klachten, ook waar er weinig of geen effect meer is.”

Sterker nog: uit een van haar studies blijkt dat de eerste drie maanden van therapie bepalend zijn. Boek je in die drie maanden vooruitgang, dan is de kans groot dat je als patiënt vooruit blijft gaan. Is er geen vooruitgang in die tijd (wat voor twee derde van de patiënten geldt), dan ga je daarna ook niet meer vooruit. Katinka pleit voor het regelmatig tussentijds evalueren in de behandelkamer. “Soms zie je dat patiënten een ander beeld hebben dan jij als therapeut en dat het expliciet samen stilstaan bij het behandeleffect kansen biedt: hoe gaan we de behandeling voortzetten, aanpassen of wellicht stoppen?” Ze zou graag zien dat behandelingen aan de hand van vragenlijsten, met daarin de focus op welbevinden en positieve kanten, in de praktijk geëvalueerd worden. De Mental Health Continuum – Short Form (MHC-SF) vragenlijst (die is doorontwikkeld aan de Universiteit Twente) meet de drie vormen van welbevinden. Katinka is in het kader van haar proefschrift bezig met de ontwikkeling van een verbeterde versie voor nog meer gebruiksvriendelijkheid.

“BINNEN DE GGZ GAAN WE LANG DOOR MET HET BEHANDELEN VAN KLACHTEN, OOK WAAR ER WEINIG OF GEEN EFFECT MEER IS”

De oversteek naar welbevinden

Er wordt dus veel gedaan in onderzoek naar welbevinden, maar hoe gaat het in de praktijk? Een veel gehoorde reactie als het onder behandelaars over welbevinden gaat: ‘Maar ik ben al bezig met het stimuleren van welbevinden’. Een meer kritische houding zou helpen, meent Katinka. “Als de behandeling lang voortduurt zonder dat er veel verandert, zou het goed zijn dat te erkennen en het met de patiënt bespreekbaar te maken.” Ook hoopt ze dat meer behandelaars de ROM gaan gebruiken. “Niet als een verplicht kunstje, maar als een middel dat jou als behandelaar extra informatie geeft en kan helpen om samen verantwoordelijkheid te dragen. En laten we klachten en alle facetten van welbevinden wat explicieter uit elkaar halen, waardoor we meer zicht krijgen op wat nu écht werkt in de behandeling.”

In de praktijk merkt Katinka echter nog vaak dat het lastig is voor behandelaren om een verandering van perspectief te kiezen. “We zijn allemaal op basis van het medische model opgeleid en sensitief voor psychische problemen en klachten.” Ze geeft een voorbeeld van een fictieve patiënt met ernstige borderlinepersoonlijkheidsproblematiek. “Hij is na ruim een half jaar behandelen stabiel en automutileert niet meer. Maar hij blijft angsten voelen bij gedachten aan de toekomst. Ik zou juist nu ervoor willen kiezen om even niet klachtgericht bezig te zijn, maar zijn gevoel van welbevinden te gaan ‘boosten’. Vooral wanneer de problematiek ernstig is en suïcidaliteit een rol speelt, kan het loslaten van het gebruikelijke behandelprotocol spannend zijn. Met een pilotstudie over een welbevindentherapie die we binnenkort gaan starten, hoop ik het belang van een expliciete plek voor welbevinden in de behandeling verder te onderbouwen.”

Katinka Franken

Katinka Franken is hoofd van het Diagnostiek Centrum van GGNet en programmaverantwoordelijke van het Kortdurend behandelings-, trainings- en adviesprogramma (KBTA) van Scelta, expertisecentrum voor persoonlijkheidsproblematiek. Ze is werkzaam als klinisch psycholoog bij GGNet en is daarnaast hoofddocent Diagnostiek en Complexe Psychopathologie binnen de RINO Groep. Sinds april 2022 is zij bezig met haar promotieonderzoek aan de Universiteit Twente.

Bronnen

  1. Keyes, C. L. (2002). The mental health continuum: From languishing to flourishing in life. Journal of health and social behavior, 207-222.
  2. Keyes, C. L. M. (2005).Mental illness and/or mental health? Investigating axioms of the complete statemodel of health. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73(3), 539.
  3. Lamers, S. M., Westerhof, G. J., Bohlmeijer, E. T., ten Klooster, P. M., & Keyes, C. L. (2011). Evaluating the psychometric properties of the mental health continuum‐short form (MHC‐SF). Journal of clinical psychology, 67(1), 99-110.
  4. Franken, K., Lamers, S. M. A., Ten Klooster, P. M., Bohlmeijer, E. T., & Westerhof, G. J. (2018). Validation of the Mental Health Continuum‐Short Form and the dual continua model of wellbeing and psychopathology in an adult mental health setting. Journal of clinical psychology, 74(12), 2187-2202.
  5. Franken, K., Ten Klooster, P.M., Bohlmeijer, E.T., Westerhof, G.J., & Kraiss, J.T. (2023). Predicting non-improvement in daily mental healthcare practice using routine outcome monitoring data: a machine learning approach [Nog ongepubliceerd manuscript]. Faculteit Behavioural, Management and Social Sciences (BMS),- Universiteit Twente, Enschede.
  6. Franken, K., & de Vos, S. (2018). Meten van duurzame mentale gezondheid in de ggz. Tijdschrift voor Positieve Psychologie, 1, 48-55.

Misschien ook interessant voor jou